Pendant le dépistage et le diagnostic prénatal, nous vérifions avant l’accouchement la susceptibilité de l’enfant à naître d’avoir une malformation congénitale.
Een screening geeft aan hoe groot de kans is dat je kind een bepaalde afwijking heeft. Het is slechts een kansberekening.
L'échographie permet de visualiser le fœtus et l’utérus et de dépister des anomalies congénitales structurelles.
Wanneer de screening een verhoogd risico aangeeft, gaat men de cellen van de foetus onderzoeken. Zo kan een definitieve diagnose gesteld worden.
Tijdens de prenatale diagnostiek sporen we aangeboren of erfelijke afwijkingen bij het ongeboren kind op.
De enige manier om met zekerheid te weten of de baby geen grote chromosoomafwijkingen heeft, is via een vlokkentest (chorionvillusbiopsie of CVS) na 11 weken of via een vruchtwaterpunctie (amniocentese) na 15 weken.
Die testen zijn evenwel niet zonder risico: bij ongeveer 1 op de 200 vrouwen leidt een vlokkentest of een vruchtwaterpunctie tot een miskraam.
Bij een afwijkende NIPT wordt er een vruchtwaterpunctie uitgevoerd. Ook in een aantal andere gevallen is een vruchtwaterpunctie belangrijk:
La choriocentèse consiste à analyser les villosités choriales afin d’obtenir des renseignements sur la santé du fœtus.
Le liquide amniotique contient des cellules du fœtus. Leur analyse permet de cartographier les chromosomes du fœtus.